|
||||||||
|
Op het eerste gezicht en bij het eerste gehoor zou je het niet zeggen, maar Lakvar opereert vanuit het Duitse Stuttgart en is sinds de band een jaar of zes geleden werd opgericht bezig een heel eigen universum en dito groep volgers te creëren. Aan de basis van het ensemble liggen de Hongaars-Bulgaarse zangeres en percussioniste Hajnalka Péter en de Georgische componist en gitarist Zura Dzagnidze, een kerel die al een heel ruim parcours aflegde in allerlei hier totaal onbekende groepen, die telkens één ding gemeen hadden: hun muziek mocht vooral niet te doorsnee klinken én er moest steevast een link zijn met de folkmuzoek ui dat deel van Europa, dat voor de meesten onder ons redelijk onbekend blijft, ook vandaag nog. Met Lakvar zijn ze aan hun tweede plaat toe, na het redelijk succesvolle “Sabotage and Tradition” en als je er al één etiket kunt opplakken, dan wel “Balkanfolk”, al dekt ook dat niet de volledige lading, want de band gebruikt wel eens thema’s uit traditionele melodieën, maar overgiet die dan met een saus, waarin je zowel jazz, progrock, elektronica als experimentele elementen ontdekt. Dat levert een resultaat op, dat je bij eerste beluistering wel een beetje met de ogen doet knipperen, omdat je niet vertrouwd bent met de aanpak en omdat een aantal wendingen, ritmeveranderingen, toonvoeringen niet “van bij ons” zijn. Bijt je echter een beetje door, dan ontdek je gaandeweg heel knappe zanglijnen, bezwerende en beklijvende melodieën en arrangementen die je elke keer een beetje meer bij het nekvel grijpen. Genres lijken in de wereld van Lakvar niet te bestaan, of ze hebben althans niet tot doel de band binnen de conventies ervan te laten spelen. Zo opent de plaat met “Malina”, waarin de stemmen gemixt zijn van een bessenverkoopster en van ophalers van oud ijzer in Tbilissi. Tegen die achtergrond speloen de gitaar van Dzagnidze en de bas van Peter Papesch een melodie, die je, na drie keer luisteren, met geen stokken meer uit je orden krijgt. In “Koga”, een van oorsprong Moldavisch lied, krijgt de band de hulp van de Hongaarse percussionist Mogyoró Kornel en in “Moknili” hoor je Tambura-meester Aron Eredics, die sommigen nog zullen kennen van zijn band Söndörgö.. Hij en Dzagnidze gingen een avondje jammen in Georgië en stelden vast dat hun beider stijlen en klanken samen hoorden zoals licht en donker samen horen. Dat levert een ronduit indrukwekkend nummer op dat in een rechtvaardige wereld duizend keren gesampled en bewerkt zou worden. Tussendoor hoor je de klaagzang van een moeder aan haar zoon, over diens vader die zijn gezin in de steek liet om in de Balkanbergen te gaan wonen, een wiegenliedje over een “Ilona”, die een wat beschamende situatie terechtkwam aan de oever van de Szamos-rivier en een uiterst dansbaar lied over Moldavische voorouders (“Ki-Bë”). Al met al is er maar één ding dat dit een beetje een moeilijke plaat maakt: je begrijpt er, in deze uithoek van Europa, geen gebenedijd woord van. Maar dat belet je niet om volop te genieten van deze heel bijzondere, heel originele band, waarvan je nu al kunt voorspellen dat hij in de nabije toekomst op zowat alle festivals zal staan waar ze niet bang zijn o over genregrenzen heen te kijken. (Dani Heyvaert) |